Mijn allereerste tekening-in-opdracht maakte ik op de lagere school. Onze meester – borstelig kort haar, breed gezicht, zware hoekige bril en bespeler van een klein orgeltje voor de te zingen psalmen – wilde dat zijn klasje de intocht van De Gouden Koets ging tekenen. Mijn ingekleurde krabbel toonde het vergulde gevaarte omgeven door een snel en ruw geschetste menigte met zwaaiende armen. Toen mamma mij kwam ophalen, kreeg ik een compliment van de meester, in het bijzonder voor de levendige mensenmassa. Dat ik dit nog weet, van meer dan een halve eeuw geleden, geeft aan hoeveel indruk dat schouderklopje heeft gemaakt. En daarmee tevens hoe belangrijk het kan zijn voor iedereen die tekent of schildert om een compliment te ontvangen, hoe klein of bescheiden ook. Vriendelijke woorden stimuleren om dóór te gaan, en om jezelf te overtreffen. Het omgekeerde geldt eveneens. Vorig jaar liet ik enkele van mijn allereerste schilderijen zien aan een dorpsgenote die zelf al enkele decennia creatief bezig is. Zo ongeveer haar enige commentaar luidde ‘Ik dacht dat je preciezer schilderde’.
Met enige spanning verneem ik wekelijks wat het onderwerp wordt – en daarmee indirect het resultaat én commentaar daarop – bij de Tekenacademie in Abcoude. Met lopende en vliegende beesten kom ik aardig uit de voeten, mede dankzij gebruik van houtskool voor hun vachten en vleugels. Maar mensen en delen van hun lichaam, waaronder gezichten, vormen zwaardere, zoniet zuchtende kost. En leiden tot het nog vaker gebruiken van mijn aanvankelijk grote vlakgum.
Eerder dit jaar stelde lesgever Paco de Jager voor om handen te gaan tekenen, al dan niet van zwartwit foto’s. Gedetailleerd, deels via een soort röntgenbeelden, gaf hij uitleg over alle elementen waaruit de menselijke hand bestaat; neem alleen al de meer dan 25 botjes.
Tijdens Paco’s intro schoot me te binnen wat mijn grote wijnmakker Pieter Taselaar deed toen ik hem, lang geleden in Limburg, vroeg om zijn handtekening in het door hem geschreven boek over Pomerol. Pieter legde zijn linkerhand plat op een bijna blanco bladzijde van het voorwerk en maakte vervolgens met een ballpoint een contour van die hand. Waarin hij breed glimlachend schreef ‘Handtekening!’.
Tijdens de tekenles heb ik die vondst gebruikt om een van mijn eigen handen met potlood te tekenen. Alle verhoudingen waren dus meteen goed, gummen niet nodig. Het invullen van de – gestrekte – hand verliep daarna best vlot, zij het met wel enige gumgebruik. Wat weer stimuleerde om toch ook enkele gefotografeerde handen onder handen te nemen. Zowel Paco als Ariane Berends-Brouwer, stichter van de zo succesvolle Tekenacademie, zeiden een paar aardige dingen over mijn vingeroefeningen. Woorden die me stilletjes deden glunderen – net als destijds op de lagere school. Wel vrees ik het moment, als dat ooit komt, dat we menselijke oren moeten tekenen. Want die kun je wel te luisteren leggen, maar niet op papier.