Als woord is ‘stilleven’ best raar bedacht. Want één ding dat per definitie niet leeft, niks met ‘leven’ te maken heeft, is een stilleven. Daarom noemen de Fransen het ‘nature morte’. En zowel in Italië als Spanje hanteren ze vergelijkbare termen. Maar ja, in onze taal klinken ‘dode natuur’ of varianten van ‘doodstil’ nu eenmaal niet lekker. Hoe dan ook, afgelopen voorjaar werd het Franse begrip bij herhaling gebezigd in het – prachtig gerestaureerde – laatste atelier van Cézanne, op een heuvel binnen Aix-en-Provence. De vrouwelijke gids wees namelijk op voorwerpen die de beroemde impressionist had gebruikt voor o.a. zijn ‘natures mortes’. Behalve doodshoofden, kopjes, bekers, glazen en een met fruit gevulde schaal zag ik het ultieme stilleven: dat van een enkele rode appel middenop de rieten zitting een oude, lichtblauwe stoel. Een verstild, tijdloos beeld. Zo treffend dat ik dit in het verre, verre voetspoor van de meester met acrylverf heb vastgelegd. Als een soort hommage, een blijvende herinnering bovendien.
Over in ons land vervaardigde stillevens wordt mijn mening soms ook gevraagd, door medecursisten en andere hobbyschilders. Vaak vind ik hun werk echt mooi, maar soms spreekt het me helemaal niet aan. Wat te zeggen in zo’n geval? Zonder de relatie te willen verstoren? Hetzelfde probleem maak ik al heel lang mee in de wijnwereld, waar wijnmakers (van aristocratische château-eigenaren tot eenvoudige Spaanse boeren) steevast vragen om commentaar op hun met trots geschonken wijn.
Wat te zeggen als zo’n wijn onzuiver is of gewoon vies smaakt? Omdat ik geen zin had in eigenlijk zinloze twistgesprekken bedacht ik decennia geleden een uiterst diplomatieke, multi-interpreteerbare term, namelijk ‘interessant’. Voor mijn eigen amateurkunsten heb ik hem gelukkig nog niet als commentaar ontvangen, maar wél gebruikte ik ‘interessant’ frequent in woord en gedachten eerder dit jaar. Tijdens een schilderles gewijd aan… een stilleven.
Bij binnenkomst in het Abcouder atelier zag ons groepje een opstelling van allerlei sportspullen, variërend van plastic racket tot skate board. De opdracht luidde om niet alleen dat sportieve stilleven zelf te schilderen, maar ook om daarmee na een kwartier ofzo te stoppen – en dan verder te gaan met het doek van een ander, je buurcursist rechts. Dat voor weer zo’n vijftien minuten, en dan de klok verder rond. Je zou het een stille estafette kunnen noemen. Mijn hemel. Elke keer weer moest ik corrigerend, verbeterend en soms deprimerend aan de slag met de ene mislukte creatie na de andere. Bovendien zag ik dat mijn beginschets stapsgewijs volledig en onherkenbaar werd verprutst. En dat daarmee diep degradeerde tot het zo gevreesde niveau van ‘interessant’. Geen van de vijf estafettewerken werd het aanzien waard, rommeligheid voerde de boventoon. Gelukkig was de stemming vrolijk; behalve gezucht werd er gelachen.
Liever hanteer ik de term ‘interessant’ in positieve zin. Hoe maak je zelfs de ogenschijnlijk saaiste elementen in een eigen schilderij zo onsaai – en dus zo interessant – dat jijzelf en anderen ze met plezier bekijken? Denk bijvoorbeeld aan een weiland, een vlak zandstrand, een gepleisterde huismuur én aan stillevens van gewone, dagelijkse objecten, zoals twee halve citroenen of een bos tulpen die vrienden hebben meegebracht. Als dat lukt, krijgt jouw werk nooit of te nimmer het predicaat ‘interessant’.